The Detroit Cobras: put on your dancing shoes
‘Jij komt hier zeker voor de muziek,’ zegt een wielrenner van rond de 60 als ik op het terras van Café Wilhelmina zit te wachten op het concert van The Detroit Cobras, die nu aan het soundchecken zijn. Hij vertelt dat hij uit Gent is komen fietsen en straks nog terug moet. ‘Wat spelen ze eigenlijk? Herrie zeker?’ ‘Ouderwetse rock ‘n’ roll,’ zeg ik. ‘Ah, Chuck Berry.’ ‘Ik gok van niet.’ ‘Roll Over Beethoven en Johnny B. Goode, ken je dat? Als ze dat spelen, kom ik wel luisteren.’
De Cobras spelen dit weekend in Nederland en laten de grote steden links liggen. Alleen Haarlem, Hengelo en Eindhoven worden aangedaan. Zodra de vijf in de klok is, staat de band klaar op het podium. ‘Put on your dancing shoes!’ roept zanger Marcus Durant om vervolgens los te barsten met ‘Right now’. Dit is een nummer van hun nieuwe EP, lekker rauw en vuig, een beetje Stones-achtig zelfs. Daarna volgen er ook nog een heleboel liedjes uit de begintijd van de band, waarvan gitariste Mary Ramirez vandaag het enige overgebleven lid is. Ze staat al 30 jaar met de Cobras op het podium en is nog steeds retecool, met haar The Smiths-T-shirt, spijkerjackie en onverstoorbare houding en gitaarspel.
Tekst: Maartje Kunnen | Foto’s: Theo Visser
Begin jaren 2000 huurde ik via de woningbouw een kamer in een studentenflat in hartje Amsterdam. Met 17 andere mensen deelde ik drie wc’s, twee douches, twee wastafels en een keuken. Als je keukengerei onafgewassen op het aanrecht liet staan, werd het op het balkon gezet, wat ertoe leidde dat het balkon een enorme stapel vuil vaatwerk herbergde. In die tijd hoefde je nog niet binnen 6 maanden nadat je gestopt was met studeren je kamer uit, dus mensen bleven er soms tot ver in hun dertiger jaren wonen. Er woonde een thuiszorgmedewerker, een steward bij de KLM, een jurist bij de gemeente en een stuk of vijf mensen die bij de kaaswinkel op Schiphol werkten.
Direct naast mij woonde een jongen die Scandinavische talen studeerde en al jaren werkte aan een scriptie over de Edda, een verzameling mythologische verhalen in het Oudijslands. Dwars door de muur heen maakte ik kennis met death- en blackmetalmuziek met poëtische titels als Necrolust, In Death’s Embrace en Youth Against Christ. Ondanks dat mijn buurman hier heel enthousiast over kon vertellen en stapels tijdschriften erover liet zien, heeft die metal me nooit kunnen grijpen. Dat was anders toen hij op een dag The Detroit Cobras liet horen. Heerlijke, ouderwetse rock ’n’ roll-nummers, maar dan ruiger en opzwepender dan in hun oorspronkelijke versie. De stem van de zangeres is schor, brutaal, uitdagend en in contrast met de bezongen relaties, waarin regelmatig een ongezonde onderdanigheid aan de dag wordt gelegd.
You can use me, abuse me, but don’t refuse me (uit: Putty)
You got me feeling bad, you always make me sad, you never treat me right, you always wanna fight, but I love you so (uit: You Knows What To Do)
I can’t breakaway though you make me cry (uit: Breakaway)
Sindsdien heeft dit bandje mij vergezeld op vakanties, op feestjes, tijdens de afwas en in de trein naar het werk. Ik word er altijd vrolijk van en een tikje melancholisch omdat het herinneringen oproept aan stapavonden in de allang gesloten tent De Diepte in de Sint Pieterspoortsteeg, een morsige undergroud-club met zwarte muren waarop rode en gele vlammen geschilderd waren. Regelmatig draaide daar een dj oude rock ‘n’ roll-platen. Met verschillende formaties huisgenoten dansten we tot diep in de nacht.
En toch moet ik bekennen… ik heb The Detroit Cobras nog nooit live gezien. Ik heb nooit de zo kenmerkende brutale stem Rachel Nagy in het echt gehoord. Ze overleed tweeënhalf jaar geleden en deze tour is een ode aan haar. Maar zanger Durant is ook echt wel een persoonlijkheid. Bij Slummer The Slum pakt hij een mondharmonica erbij en blaast zijn longen uit zijn lijf. Hij geeft alles en na een paar nummers staat hij zwaar te hijgen. Hij vergelijkt zichzelf met een opwindspeeltje: het kost je de hele dag om het op te winden en eenmaal op de planken rolt het als een dolle af. Bij ‘Bad girl’ (hij zingt niet ‘I’m a bahahahad girl’, maar ‘I’m so bahahahad’) moet hij op zijn knieën gaan zitten en bij het volgende nummer zit hij zelfs op de rand van het podium. Bij Everybody’s Going Wild (wat de stemming in de zaal best goed weergeeft) waagt hij toch weer wat danspassen. Als de gitarist naar voren komt voor een vette solo, heeft hij even rust. Hij hangt zowat aan de microfoonstandaard. Voor het volgende nummer (zijn eigen favoriet Yaki Taki) moet hij zich echt even opladen. De temperatuur in de zaal is flink opgelopen. De gitarist pakt een waaier en loopt naar voren om het publiek koelte toe te wuiven.
Ook het laatste nummer is van hun nieuwe EP. I’m Alive heet het, maar op de zanger is dat niet meer van toepassing. Die is kantje boord, lijkt het. De bassist zegt dat het tijd is om te stoppen en gewoon even wat te gaan hangen en drinken met zijn allen. Dit is het einde van een zeer korte, maar heel toffe set. Ik heb de Cobras eindelijk gezien en het was vet. Als ik rond zes uur weer op het terras sta om wat frisse lucht te happen, spreek ik twee bekenden die iets na vijven pas arriveerden en dus wel een héél erg kort stuk van het optreden meekregen. Ze hebben nog oppas tot tien uur. Maar goed, op het terras is het gezellig, het weer is mooi, het bier is koud, dus het is geen straf hier te staan. De wielrenner zie ik niet meer. Die zal inmiddels een flink stuk op weg zijn naar Gent.
Follow Us